Het is goed nieuws dat de Volkskrant schrijft dat Minister Schouten de #bijstand wil versoepelen voor het ontvangen van giften of voor het ondersteunen van mantelzorgers, jongeren en kostendelers in de bijstand. Echter ze zegt nog niets over de achtergronden van o.a. de toeslagenaffaire en de daaruit voortkomende noodzaak van voedselbanken. De voedselbank is het meest mensonterende sociale zekerheidsinstituut van Nederland. De overheid is de eerst verantwoordelijke voor het voorzien in een menswaardig bestaan. Een liefdadigheidsinstelling zoals de voedselbank hoort wat mij betreft niet thuis in het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel.
Het is een goed voornemen van de minister dat er meer discretionaire bevoegdheden in de bijstandswet opgenomen worden. Een voorbeeld daarvan is dat bijstandsgerechtigden de mogelijkheid krijgen om giften of boodschappen te accepteren en dat daarbij geen harde grenzen gesteld worden. Iedereen is tenslotte anders en kan in een andere financiële situatie belanden. Maar wat als liefdadigheid de norm wordt? De minister plaatst haar voornemens in het licht van noodsituaties. Mensen kunnen elkaar helpen in het kader van een persoonlijke crisis of bij het verlenen van mantelzorg. Het omzien naar andere mensen is een groot goed, maar bij het financieel ondersteunen van mensen ligt de eerste verantwoordelijkheid bij de overheid. De overheid moet daarom álle wetten aanpakken die onnodige #schulden, dakloosheid en of bureaucratie in de hand werken. De voedselbank kan alleen overbodig worden als de overheid niet alleen de bijstandswet herziet, maar integraal beleid opstelt waarbij het #vertrouwen in mensen centraal staat. #goodgovernance
De Participatiewet wordt eindelijk aangepast. De huidige wet bevat te veel strikte regels waardoor mensen van de wal in de sloot terecht komen. De wet houdt te weinig rekening met individuele omstandigheden. De aanpassing is hard nodig, maar een wet wijzigen en ook nog implementeren duurt erg lang. Daarom pleit ik ervoor om direct te starten met het flexibeler uitvoeren van de bestaande wet. Het Rijk moet juridisch en financiële ruimte bieden aan gemeenten. Het is nodig voor het welzijn van cliënten én voor de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie.
Lang wetgevingstraject
De analyses in de brief van Minister Schouten van 21 juni 20022 gaan over het aanpassen van de huidige Participatiewet. Dit is conform de uitgangspunten in het coalitieakkoord: eenvoud van regelgeving, de menselijke maat en uitvoerbaarheid. Goede punten, maar voordat deze wetgeving is geïmplementeerd zijn we 4 tot 10 jaar verder.
De menselijke maat is niet meegenomen bij het maken van de wet
De drie functies van de Participatiewet, (participatie, controle en inkomensfunctie) zijn verschillende pijlers in de wet. De nadruk in de huidige wet ligt op de rechtmatigheid van de uitkering. Ook bij de participatie instrumenten wordtde korting op de uitkering ingezet als dwangmiddel bij het zoeken naar werk. In beide gevallen worden de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde nauwelijks meegewogen.
Een vangnetfunctie heeft van nature meer discretionaire bevoegdheden of kaderstellende regels, zo stelt ook de Minister in haar brief. De wetgever kan namelijk niet alle bijzondere persoonlijke situaties in de wetgeving opnemen. Terwijl de vangnetfunctie wel met persoonlijke omstandigheden rekening zou moeten houden. Deze persoonlijke omstandigheden vormen de basis van de menselijke maat uit het coalitieakkoord. De menselijke maat is bij het ontwerpen van de wet is verdwenen. De focus van de wetgever was toen geheel gericht op rechtmatigheidscontroles en de uitstroom naar werk.
Het functie profiel is gericht op controle
De focus op controle en op de uitstroomfunctie in de Participatiewet heeft een enorme impact gehad op de uitvoering. De medewerkers zijn jaren lang getraind op het strikt toepassen van de wet- en regelgeving . De doorsnee medewerkers zijn niet meer getraind op het doen van onderzoek naar persoonlijke omstandigheden ofwel het vertalen van het dossier naar de “menselijke maat”. De ondersteuning bij het werk zoeken, werd ook een controlerende taak. Daarnaast wordt de hardheidsclausule ook juridisch strikt uitgelegd en kan daardoor nauwelijks worden toegepast. Het functieprofiel van de professionals is daardoor niet meer gericht op het kijken naar de achtergrond van gedrag, maar op hoe wet- en regelgeving moet worden toegepast.
Regels verruimen
De brief van de minister gaat in op enkele concrete artikelen in de wet die grote gevolgen hebben als ze te strikt worden toegepast. Bijvoorbeeld bij de genoemde terugvorderingsregels, de wachttijd voor jongeren onder de 27 jaar, en het omgaan met giften. Hoe we omgaan met deze regels, moet direct worden aangepast. De professional moet onderbouwd kunnen afwijken van de regels, desnoods met een verruimde toepassing van de hardheidsclausule.
Andere professionaliteit inzetten
Mijn pleidooi is net zoals de Minister in haar brief zegt“ Professionals dienen waar mogelijk meer beslisruimte te krijgen in de uitvoering.”
Op een andere manier samenwerken met de cliënt en met alle andere betrokkenen kost veel tijd. Het vergt een ander onderzoek, een andere benadering van de cliënt (meedenken in plaats van de wettekst toepassen). De professionals zouden de ruimte moeten krijgen om te toetsen aan “directe en toekomstige inkomenszekerheid” zodat mensen een menswaardig bestaan kunnen leiden.
Ik pleit ervoor dat de overheid de “menselijke maat” direct invoert en gemeenten daarbij ondersteunt met extra geld voor het starten van pilots, het omvormen van het beleid en het trainen van de professionals.
Mijn visie is dat de menselijke maat op de lange duur geld oplevert voor de maatschappij. Minder stress, minder zorgkosten en meer energie om aan het werk te gaan bij zowel cliënt als uitvoerder.
Laat ouders van kinderen die in instellingen wonen, bijvoorbeeld omdat zij een verstandelijke beperking hebben, weer echt voor ze kunnen zorgen, betogen Kees Bezemer en Lidwien van Langen.Kees Bezemer en Lidwien van Langen19 mei 2020, 12:09
Vrijdagmiddagborrel bij de Stichting Pim in Dorst. In de tuin van de stichting zitten de jongeren, aan de andere kant van het traliehek de ouders. Beeld Arie Kievit
Medewerkers in de zorg vervullen een essentiële en niet onder te waarderen functie in de maatschappij, zo blijkt ook tijdens de huidige coronacrisis. Een deel van de zorg wordt vaak uitgevoerd door niet-professionele zorgverleners, bijvoorbeeld door ouders van kinderen die niet meer thuis wonen. Met het huidige rigoureuze beleid is het echter niet meer mogelijk om als ouder op bezoek te komen, of hooguit achter glas. Daardoor valt hun aandeel in de zorgverlening weg. Wij pleiten ervoor dat ouders van kinderen die in instellingen wonen niet langer als bezoeker worden gezien, maar als ouder en verzorger: hun rol is voor de kinderen minstens even essentieel als die van de zorgprofessional.
Instellingen zoals verpleeghuizen, die veelal te maken hebben met corona-uitbraken, hebben rigoureuze maatregelen genomen. Niemand anders dan het zorgpersoneel mag binnen komen en de gezamenlijke activiteiten worden beperkt of stopgezet. Veel kwetsbare doelgroepen lopen tegen de grenzen van de maatregelen aan. Wat als ouderen letterlijk wegkwijnen op hun kamertje, of als kinderen langer dan verantwoord hun ouders niet meer mogen ontmoeten?
Ook wij lopen tegen die grenzen van het beleid aan. Hoe kunnen we onze rol als ouder van een kind in een zorginstelling invullen? We voelden ons nooit een bezoeker als we bij onze autistische en verstandelijk beperkte zoon op de woongroep waren. Hij is daar thuis, en wij zijn dan thuis met hem en kunnen onze eigen rol als ouders invullen. Normaliter halen we hem geregeld op van school, puzzelen met hem, eten mee en brengen hem ’s avonds naar bed. We bespreken het beleid en de prioriteiten rond onze zoon met de begeleiders en andere professionals. We volgen met de betaalde begeleiders cursussen gebarentaal en doen soms mee met andere cursussen en trainingen over hoe je kinderen begeleidt in specifieke situaties. De positieve ontwikkeling en groei van onze zoon zijn te danken aan een goede afstemming van de professionele zorg op onze wensen en inzichten als ouders.
Beeldbellen
In het begin van de coronacrisis was het pijnlijk maar noodzakelijk dat alles op slot ging. De begeleiders van de groep vangen het fantastisch op en proberen er het beste van te maken door te beeldbellen, foto’s en filmpjes door te sturen en hem wat vaker te knuffelen.
Maar we zijn nu bijna twee maanden verder, al die tijd hebben we de adviezen van het RIVM zoveel mogelijk opgevolgd om de risico’s laag te houden en het gaat nu wel erg lang duren. De kinderen missen de ouders zichtbaar.
We lopen er tegen aan dat het beleid en de protocollen geen ruimte bieden voor ouders die niet als professional bij de instelling werken, maar wel als ouder en verzorger een essentiële rol hebben in de opvoeding, begeleiding en verzorging van de kinderen.
We begrijpen dat er op de instelling veel kwetsbare bewoners wonen en dat er afspraken nodig zijn om te zorgen dat risico’s beheersbaar blijven. Echter, een bezoekregeling waarbij 1,5 meter afstand bewaard moet worden of waarbij een glazen scheidingswand wordt opgetrokken, is niet werkbaar voor kinderen met een verstandelijke beperking en leidt waarschijnlijk alleen maar tot extra onrust en trauma’s.
Lichamelijk contact
De meeste van deze kinderen kunnen nauwelijks verbaal communiceren en zoeken heel sterk lichamelijk contact met de begeleiders – als wij bij hem zijn als ouders, dan is samen met mama en papa op de bank zitten met de iPad één van de belangrijkste activiteiten.
Ouders van kinderen in instellingen zijn niet alleen bezoekers, maar in de eerste plaats medeverzorgers. Dit dient bij het opstellen en het uitwerken van de coronamaatregelen het uitgangspunt te zijn.
Het is toch vreemd dat begeleiders alle normale (nabije) contacthandelingen mogen verrichten met ons kind en wij als ouders geen enkel fysiek contact meer mogen hebben?
Ook voor andere doelgroepen kan het nodig zijn om het begrip ‘huishouden’ te verruimen met enkele cruciale mantelzorgers of directe naasten. In overleg tussen de instellingen en deze betrokkenen kan dan bekeken worden hoe zij hun rol kunnen oppakken, met zo min mogelijk risico’s voor henzelf of voor anderen.
Voor ons komt het erop aan dat op korte termijn perspectief geboden wordt op herstel van een normale ouder-kindrelatie.
Kees Bezemer en Lidwien van Langen, ouders van Peter (15)
Voor de D66 campagne ben ik samen met Meltem gaan flyeren in Amsterdam Oost.
We hadden een paar leuke gesprekken met mensen die vaker op D66 stemden, maar nu nog even twijfelden. We hebben een aantal mensen zeker over de streep getrokken. Want wie wil er nu niet op een leuke kandidaat stemmen (Meltem staat op nr. 11 en ik op nr. 32). Daarnaast hebben we gesproken met veel andere mensen over onder meer de woningnood en de erfpacht.
Sommige mensen zeiden dat ze niet gingen stemmen. Soms zelfverzekerd, maar ook wel eens nors en teleurgesteld. En soms kun je dan niet meer doen dan mensen een fijne dag te wensen.
Wij gingen verder met het aanspreken van het publiek. Meltem en ik spraken met andere voorbijgangers over de resultaten van Meltem in de gemeenteraad met betrekking tot de dak- en thuislozen en voor betere zorg voor mensen met een beperking. Eén van de norse niet-stemmers luisterde mee en begon toch een gesprek met mij. Hij vertelde mij dat hij niet kon stemmen, want hij kon niet lezen. En dan mag niemand hem helpen in het stemhokje. Ik was even van slag, want ik had deze opmerking niet verwacht. De man zat in een rolstoel, maar dat was dus niet zijn grootste beperking.
Er zijn regels dat lichamelijke beperkte mensen ondersteuning kunnen vragen bij het stemmen, maar laaggeletterde en/of mensen met een licht verstandelijke beperking mogen volgens de kieswet geen hulp ontvangen in het stemhokje.
Wat me opviel was dat hij zijn beperking pas met ons wilde delen toen hij ons hoorde praten over de zorg voor mensen met een beperking.
D66 in Amsterdam wil komende jaren laaggeletterdheid aanpakken. We moeten daarin een stapje verder gaan en in de toekomst ook onze laaggeletterde inwoners begeleiden bij het stemmen. Hoe kan je voor je rechten opkomen als je niet mag stemmen? Maatschappelijke en politieke participatie is namelijk een recht van ieder mens.
Wat betekenen “Mensenrechten” voor de gewone burger?
Onder de klassieke mensenrechten vallen integriteitsrechten (zoals de vrijwaring van discriminatie en marteling), vrijheidsrechten (zoals het recht op vrije meningsuiting) en participatierechten voor het maatschappelijke en politieke leven (zoals kiesrecht). Deze rechten staan opgesomd en uitgebreid uitgelegd in het VN-verdrag (BuPo) van 1966.
Naast de klassieke mensenrechten bestaan er ook andere groepen mensenrechten zoals de sociale en economische rechten. Deze betreffen o.a. het recht op behoorlijke levensstandaard, recht op sociale voorzieningen, vrijheid van vakvereniging, recht op onderwijs, recht op gezondheid. Al deze rechten zijn mensenrechten, die ieder mens toekomen, waar ook ter wereld. Bij het bieden van voorzieningen aan mensen zijn dus niet alleen de wettelijke regels van Nederland en de gemeente van toepassing, maar ook de diverse sociale mensenrechten.
Een voorbeeld hoe mensenrechten kunnen helpen is dat sommige mensen tussen wal en schip vallen omdat de regels niet aansluiten op de werkelijke situatie. Hierdoor kunnen mensen in armoede terecht komen en daardoor geen menswaardig leven opbouwen.
Je kan stellen dat mensenrechten het uitgangspunt zijn bij het opstellen én uitvoeren van beleid. Dit betekent dat we niet alleen de regels moeten toepassen, maar ook kijken naar het resultaat bij het toepassen van regelgeving.
Als we op deze manier kijken naar regelgeving kunnen er verschillen ontstaan tussen gemeenten en ook binnen de gemeente bij het toepassen van de regelgeving.
Dit niet altijd onwenselijk, omdat mensen verschillende behoeften kunnen hebben en in verschillende omstandigheden verkeren.
Menselijke waardigheid is dat we in de gemeentelijke uitvoering tegemoet moeten kunnen komen aan essentiële behoeften voor een menswaardig bestaan en maatwerk moeten aanbieden in de bijstand en de Wmo. Maatwerk kan betekenen dat we niet alleen maar de regels toepassen, maar ook naar de uitkomst kijken. Heeft de voorziening werkelijke het gewenste effect? Wordt maatwerk ingezet om mensen zelf meer te laten doen? (om de bezuiniging te halen?) of ondersteunen we mensen werkelijk, zodat ze in hun eigen kracht op hun eigen manier een bijzondere bijdrage aan de samenleving kunnen geven.